Melk
Biologische melkveehouders kiezen voor een diervriendelijke aanpak. Niet alleen erkennen ze het natuurlijk gedrag van dieren, ze houden hun dieren zo gezond mogelijk via biologisch voer, frisse buitenlucht, genoeg leefruimte en zo weinig mogelijk medische ingrepen.
Welzijn van de dieren is belangrijk
Een biologische veehouderij stelt in de eerste plaats het welzijn van de dieren centraal. Zo moet een dier genoeg ruimte krijgen, zowel buiten als binnen in de stal. Een van de principes van bio luidt dat je niet meer dieren houdt dan dat je grond aankan. Dat principe heet grondgebondenheid. Zet je te veel dieren in een wei samen, dan riskeer je overbegrazing, bodemerosie en vervuiling.
Ook in de stal moet er genoeg ruimte zijn voor een dier om zich te kunnen draaien of om te gaan liggen. De precieze ruimte die elk dier krijgt, vind je in de tabel onderaan. Maximaal de helft van de totale stalvloeroppervlakte mag bestaan uit latten- of roosterconstructies. De rest van de oppervlakte moet dicht zijn, met een vlakke vloer waarop de dieren niet uitglijden. Elk dier heeft een schone en droge lig- of rustruimte, ingestrooid met voldoende en droog strooisel uit een geschikt natuurlijk materiaal.
Biologisch voer
Daarnaast krijgen biologische dieren biologisch voer. Voor koeien en geiten betekent dat voornamelijk gras in de wei, waar soms ook kruiden tussen gezaaid worden die de gezondheid van de dieren mee op peil houden. Omdat een biologisch boer niet meer dieren houdt dan zijn grond aankan, is er genoeg gras voor elk dier.
Aanvullend is er ruwvoer, dat de dieren extra sterk maakt. Dat bestaat uit teelten als gedroogd gras, klaver, tarwe, gerst, erwten, bonen ... De bioboer probeert het voer zoveel mogelijk zelf te telen en doet dat zonder gebruik van kunstmest, chemische gewasbescherming (insecticiden, fungiciden, herbiciden) of ggo's. Minstens 60% van het voer moet regionaal geteeld zijn.
Gezondere dieren geven meer melk
De ruime, dagverlichte stal, grazen in de wei en het biologische, aangepaste voer zorgen voor gezonde dieren. Dat is belangrijk, want alleen gezonde dieren geven kwaliteitsmelk en worden veel minder ziek.
Biologische boeren streven er bij hun productie vooral naar dat dieren op lange termijn gezond blijven. Overproductie kan immers tot ontsteking van de uier leiden en een biologische veehouder mag niet preventief antibiotica toedienen. Hij heeft er alle belang bij om zijn koeien, via een uitgekiende bedrijfsvoering, zo gezond mogelijk te houden.
Wordt een dier ziek, dan kan de bioboer op verschillende manieren zijn dier behandelen: met kruiden, met homeopathie of klassieke geneesmiddelen. Als de bioboer toch antibiotica gebruikt, moet hij een dubbele wachttijd hanteren (in vergelijking met gangbare boeren) vooraleer hij de melk van het behandelde dier opnieuw kan verkopen. Die wachttijd staat vermeld op het geneesmiddel.
Een gangbare Vlaamse koe krijgt gemiddeld 7,6 dagen per jaar antibiotica toegediend. Meer dan 60% van de antibiotica wordt ingezet voor de preventie en behandeling van uierontsteking.
Kalf bij de koe
Een pasgeboren kalf moet bij voorkeur minstens drie maanden met moedermelk gevoed worden.
De wetgeving voor biologisch melkvee zegt echter enkel iets over het voeden met moedermelk, niet over hoe lang het kalf bij de moeder moet blijven. Sommige biobedrijven experimenteren wel met het samenhouden van kalf en koe omwille van diervriendelijkheid.
Maar waarschijnlijk houden de meeste bedrijven hun kalveren niet lang bij de koe. Daar zijn diverse redenen voor, maar de belangrijkste zijn:
- ervoor zorgen dat oudere dieren geen para-tbc-besmetting doorgeven aan jongere dieren in het streven naar een para-tbc-vrije kudde;
- het nastreven van een hogere melkproductie, wat betekent dat het kalf zo kort mogelijk bij de koe wordt gehouden.
Kalfjes hebben de eerste 72 uur een grote overlijdenskans. Koeien hebben dan vaak (te) weinig aandacht voor het kalf. Naar verluidt zou het meteen weghalen van het kalfje de moeder minder stress geven en de overlevingskans van het kalf vergroten.
Gangbaar | Biologisch | |
Afkomst voer | Geen normen over afkomst van voer. Volgens de IKM-normen moeten afkomst en samenstelling voer voor koeien duidelijk geregistreerd staan. | Ten minste 60% van het voer is afkomstig van het eigen bedrijf of uit de regio. Maximaal 40% van het voer mag aangekocht uit een verdere regio. |
Aantal dieren | Geen normen over het maximum aantal koeien of geiten per hectare. Ze moeten wel voldoen aan de normen van het Mestbeleid. De IKM-normen voorzien 10 koeien per hectare. | Grondgebondenheid, met maximaal 2 koeien of 23 geiten (ouder dan 1 jaar) per hectare. |
Uitloop | Koeien mogen het hele jaar binnen staan. Geiten blijven altijd binnen. Volgens de IKM-normen moet er wel een uitloop zijn. | Koeien en geiten moeten tussen 16 mei en 14 oktober verplicht naar buiten. Tijdens de rest van het jaar is het niet verplicht door het natte weer, maar het mag wel. |
Stalruimte | Geen concrete normen vastgelegd. Volgens de IKM-normen moeten er in de stal evenveel ligplaatsen als koeien zijn. Afmeting van de ligplaatsen hangt af van het koetype. | Een koe krijgt verplicht 6 m2 stalruimte, bij een geit ligt dat op 1,5 m2. |
Antibiotica | Antibiotica is toegelaten en mag ook preventief gebruikt worden bij droogzetting. | Antibiotica mag alleen wanneer het dier ziek is. Een dier mag maximum 3 antibioticakuren per jaar krijgen. De voorkeur gaat naar fytotherapeutische producten, homeopathie of spoorelementen, vitaminen of mineralen. |