Waarom volgen bioveehouders het principe van de grondgebondenheid?
Een bioveehouder wordt gestimuleerd om grondgebonden te werken. Dat houdt in dat het aantal dieren dat hij houdt in overeenstemming is met de hoeveelheid grond die hij ter beschikking heeft. Zo beperkt hij overbegrazing, vertrappelen van de bodem, bodemerosie en vervuiling en kan het voer voor de dieren grotendeels regionaal worden geteeld. De dierlijke mest wordt verplicht afgezet op biologische percelen en voedt het bodemleven. Zo draagt de biologische veeteelt bij aan een duurzame landbouw.
Bio sluit de kringloop
Een biologische veeteler volgt het principe van de grondgebondenheid. Dat betekent concreet dat hij
- het aantal dieren per hectare beschikbare grond beperkt
- het voer voor zijn dieren zo veel mogelijk op zijn eigen gronden produceert;
- de mest van deze dieren gebruikt als bemesting voor de teelt van gewassen bestemd voor mens of dier
De veehouder kan een samenwerkingsovereenkomst afsluiten met een tuinbouw- of akkerbouwbedrijf om (een deel van) de mest van de dieren af te zetten. Zo sluit bio de kringloop: afval wordt weer grondstof en de cyclus start opnieuw.
Dieren in de wei is duurzaam
De veehouderij staat tegenwoordig vaak in een negatief daglicht. Nochtans kan een veestapel die goed beheerd wordt een positieve impact hebben op het milieu. In tegenstelling tot wat vaak beweerd wordt, dragen vooral grazers als runderen en schapen bij aan het behoud en zelfs de toename van de biodiversiteit. Via hun mest zorgen ze voor een toename in organisch materiaal in de bodem.
Grasland dat goed beheerd wordt heeft een rijk bodemleven en slaat dankzij zijn rijk vertakt wortelnetwerk een behoorlijke hoeveelheid koolstof in de bodem op. Volgens de Food & Agriculture organisation (FAO) is dit een structurele bijdrage tot het verlagen van CO2 (een broeikasgas) in de atmosfeer wereldwijd. Graslanden horen we dus te koesteren. En wie eet gras? Precies! Koeien en schapen in de wei houden is dus een heel duurzaam principe.
Grasland dat goed beheerd wordt heeft een rijk bodemleven en slaat koolstof op. Volgens de Food & Agriculture organisation (FAO)* is dit een structurele bijdrage tot het verlagen van CO2 in de atmosfeer wereldwijd.
Stikstof: de juiste hoeveelheid
Cruciaal daarbij is het aantal dieren in de wei. De wetgeving voor bio beperkt het aantal dieren per hectare, rekening houdend met de mest die ze produceren. Zo voorkomt de biosector overbegrazing, het vertrappelen van de bodem, bodemerosie en vervuiling. Want mest is rijk aan stikstof en te veel stikstof belast het milieu.
Daarom beperkt de wetgeving voor bio het aantal dieren per hectare op basis van de hoeveelheid stikstof die in hun mest zit: er wordt maximaal 170 kg stikstof per hectare toegelaten. Dat komt overeen met ongeveer 2 koeien op een hectare of 9 varkens.
Stikstof is trouwens niet slecht an sich. Stikstof is een belangrijke stimulans voor de groei van gewassen. Maar bij een te grote aanvoer op het veld nemen de gewassen niet alle stikstof op en spoelt een deel weg. Die stikstof komt uiteindelijk terecht in onze natuurgebieden en waterlopen, waar algen buitensporig gaan groeien en waar de biodiversiteit afgeremd wordt. Daarom is het goed om de hoeveelheid stikstof per hectare uit mest in te perken.
Mest is geen afval
Dierlijke mest kampt met een negatief imago terwijl mest eigenlijk een zeer waardevolle bron van voedingsstoffen is. Daarom moet de mest van biologisch landbouwdieren gebruikt worden om biologische percelen te bemesten. De biosector wil die mest immers niet verloren laten gaan. Anders gezegd: in de biosector behoudt dierlijke mest haar rol als waardevolle grondstof en voedt hij het bodemleven.
De wetgeving voor bio bepaalt hoeveel dieren een hectare grond aankan. Voor runderen van 1 à 2 jaar moet de veehouder een hectare grond voorzien per 2,93 dieren. Voor kippen stelt de wetgeving een hectare grond verplicht per 580 dieren. En zo geldt voor elke diersoort een specifieke verhouding tussen aantal dieren en beschikbare grond.
De ene mest is de andere niet
Dierlijke mest verschilt in samenstelling van diersoort tot diersoort. Zo zijn kippenmest en varkensmest rijker aan fosfaat dan rundermest. Traditioneel wordt rundermest beschouwd als de meest uitgebalanceerde en dus meest geschikte bemesting voor het op peil brengen van de bodemvruchtbaarheid. Niet voor niets stelt de biologisch-dynamische beweging drie diersoorten centraal in haar landbouwvisie: de regenworm, de koe en de bij.
De biosector stimuleert bedrijven om trage bemestingsvormen te gebruiken omdat deze beter bijdragen aan de opbouw van de bodemkwaliteit. Stalmest, maar ook compost of groenbemesters (planten die worden ondergeploegd om organische stof en stikstof in de bodem te verhogen), zijn voorbeelden van trage vormen. Met stalmest wordt mest bedoeld afkomstig van dieren in een potstal, waar de mest zich vermengt met het stro dat de vloer bedekt. Stalmest verschilt bijvoorbeeld van drijfmest dat afkomstig is van dieren die leven op een (gedeeltelijke) roostervloer; die mest wordt verdund door de urine, bevat geen stro en is dus vloeibaar.
Fosfaat: tekort of te veel?
Terwijl andere regio’s in de wereld zich zorgen maken over een dreigend tekort aan fosfaat, kampt Vlaanderen (net als Denemarken en Nederland) met een overschot. Dit overschot heeft zich doorheen de jaren opgebouwd door een te gulle (gangbare) mestafzet op de akkers en bedreigt de biodiversiteit. Het Vlaamse beleid tracht in te grijpen via de mestregelgeving (het mestactieplan).
Het beleid zet daarbij vooral in op het verwerken en exporteren van de grote hoeveelheid mest en niet op het verminderen van de veestapel die per slot van rekening die mest produceert. In dit kader pleit BioForum Vlaanderen zeer sterk voor grondgebonden veeteelt omdat daarmee het mestoverschotprobleem bij de wortels wordt aangepakt.
Duurzaamheid troef
De biosector is ervan overtuigd dat een beperkte en goed beheerde veestapel een belangrijke bijdrage levert aan een duurzame landbouw. Dieren leveren immers waardevolle mest die, indien goed toegepast, het organisch stofgehalte in de bodem verhoogt en bijgevolg de kwaliteit van de bodem verbetert. Kunstmest kan dat niet. Een goede bodem is een veerkrachtige entiteit die een belangrijke rol speelt in het preventief voorkomen van plagen en ziektes, in het vasthouden van water en het vermijden van erosie. Een duurzame landbouw plukt dus de vruchten van een duurzame grondgebonden veehouderij.
Meer vragen over 'Goed voor het milieu'
- Hoe werkt een bioboer?
- Waarom is biolandbouw goed voor het milieu?
- Hoe gaat een bioboer om met gewasbescherming?
- Welke gewasbeschermingsmiddelen zijn toegelaten in de biologische landbouw?
- Begrijp jij deze termen: 'chemische pesticiden', 'chemisch-synthetische gewasbescherming', 'biologische bestrijding'?